|
||||||||
Jim Black (1960) jazzdrummer/componist groeide op in Seattle, in 1985 vertrok hij naar Boston om te studeren aan het beroemde Berklee College of Music, gedurende zijn studie nam hij al albums op. In 1991 vertrok hij naar Brooklyn en werd lid van Tim Berne’s Bloodcount, Dave Douglas ‘Tiny Bell Trio en het Ellery Eskelin Trio, daarnaast werkte hij ook met muzikanten als Paul Motian, Charlie Haden, Uri Caine, Carla Bley, Nels Cline e.a. Black is een nogal exuberant muzikant, zowel in zijn bewegingen, gelaatsuitdrukkingen als in zijn onvoorspelbare spel, hij lijkt in dat opzicht wel op de Nederlandse slagwerker Han Bennink. Zijn uitspraak over pianotrio’s mag er ook zijn “I never wanted one. The whole idea gave me the creeps- such a stylistic pigeonhole. Piano kinda suck”, aldus de hoestekst. In feite bedoelt Jim het ouderwetse concept waarin de piano de hoofdrol speelt en bas en drums veroordeeld zijn tot simpel ritmewerk. Afwijkende benaderingen zoals in de trio’s van Herbie Nichols en Thelonius Monk kunnen wel zijn waardering wegdragen en dat geldt helemaal voor “The Max Roach Trio featuring the legendary Hasaan”(overigens een aanrader) en Paul Bley’s “Footloose”. Jim wilde nooit spelen in een pianotrio totdat hij in 2008 de jonge Oostenrijkse pianist Elias Stemeseder (1990) ontmoette. “He had the skills, the sound, the openness. We’ve spent a lot of hours playng and talking together, developping this approach to improvising”. Met de Amerikaanse bassist Thomas Morgan (1981) het derde lid van het trio ligt dat weer totaal anders, Jim en Thomas kunnen met elkaar lezen en schrijven, zoals een Nederlands gezegde luidt. Alle nummers zijn grotendeels geïmproviseerd, in ieder geval zijn ze zo ontstaan, daarna is er het nodige geschaafd en veranderd maar het klinkt nog steeds heel spontaan. Duidelijk is wel dat Black de leider is, overal is zijn drumstel aanwezig, dus verwacht geen begeleidende geluiden, nee Black is geen slagwerker die nooit buiten de lijntjes kleurt, bij hem is het eerder het omgekeerde maar dat maakt de muziek juist interessanter. Rockmuziek met zijn backbeat en zelfs hip hop invloeden zijn ook aanwezig in zijn spel, dat maakt het voor de gemiddelde jazzliefhebber misschien allemaal wat moeilijker maar voor middle of the road muziek moet je bij Black en zijn kornuiten niet terecht. Al in het eerste nummer gaat het loos met her en der verspreide drumpatronen en daardoorheen dwarrelend pianospel, bij een eerste beluistering duizelt het je, maar later komt het inzicht en de waardering over het aftasten van elkaar door de drie. In “Tighter Whined” struikelen de drumroffels en de staccato piano akkoorden bijna over elkaar, waarna in “Spooty and Snofer” een ritmische afvalrace zich opbouwt, klinkt simpel maar de spanning wordt enorm opgebouwd en het swingt ook nog. Alle ruimte is er voor zoemende contrabas van Thomas in het nummer ”Very Query” dat aan een beduidend lager tempo toch weet te intrigeren door verbrokkeling van piano- en drumspel, een vast kenmerk op dit album. In het verstilde “Next Razor World” klinkt de piano af en toe als een clavecimbel omdat er dan sprake is van “prepared”piano oftewel er is iets op de snaren aangebracht, glazen of iets dergelijks, het geeft een apart vervreemdend effect. Elias gebruikt het ook in de afsluiter “This one and this too”, hier lijkt het wel een spinet, spooky. Een bijzonder album dat weliswaar niet is weggelegd voor ieders oor, maar vaker beluisteren en alles valt tezamen, dus toch een prima staaltje moderne jazz. Jan van Leersum
|
||||||||
|
||||||||